Zomer

Het was zomer
en de juf liet de jaloezieën neer.
Het zonlicht bleef daardoor buiten spelen
en stak zijn gouden tongen uit naar ons,
de vastgeklonken kinderen in hun houten banken.
Wij zongen weer eens psalmen of gezangen
en ik zag god in een visioen:
een dikke en wat kale man,
die schaatste op een grote regenton
achter een vakantiehuisje in het zomers bos
bij het Zuidlaardermeer.
Het lied ging verder
en bij de regel “Op bergen en in dalen”
(ons onbekend als kinderen van het platteland)
zag ik hem nu verder dwalen:
hij leek sprekend op de kruidenier,
die iedere vrijdagmiddag
bij mijn moeder de boodschappen bracht
in een kartonnen doos.
Wij leerden dat god almachtig was
en hoogverheven,
maar nog steeds zie ik hem het liefst
als een dikke en wat kale man,
die ervan houdt om in Zuidlaren
te schaatsen op een  grote regenton
en die ook altijd met vakantie is.