We zwierven door de velden

op zoek naar avontuur.
We vonden korenbloemen
en een losgebroken koe.
We plukten wilde bramen,
die groeiden naast een donkere sloot,
waarboven libellen zweefden,
angstaanjagend groot.
De wolken dreven vredig
als oude mannen op hun rug,
de paarden galoppeerden uitgelaten
op het paardenbloemenplein.
En in de verte de fabrieken en de huizen.
We beleefden vrijheid,
maar vooral de ruimte
en het onbevangen zijn.