September Song

Nu het huis verlaten is,
de akkers en de velden,
schijnt opnieuw de lamp
boven de ronde tafel
en eten wij weer samen
als een jong gezin.
De vertrouwde borden,
het afgesleten mes.
Gescheiden werden wateren,
maar niet wij, een jong gezin.
De donkere ganzen,
die steeds maar overvlogen,
voorspelden nooit de ondergang.
De sterke hand, de zachte hand,
ze dekten toe, ze zwaaiden
in een langzaam dovend licht.
En in het donker
draagt het witte kleed
van de klein geworden tafel
nog steeds verstrooide sporen
van een rijke oogst.